De praktijk is weerbarstig en vernieuwingen beginnen nooit op een volledig schoon lei.
Iets dat je theoretisch hebt uitgedacht zal er in de praktijk altijd net wat anders uit zien.
Foto door Ian Schneider op Unsplash
Zo ook in het onderwijs. Elke onderwijsvernieuwing is op de ‘klasvloer’ uiteindelijk een mengvorm van nieuwe ideeën en oude gewoontes en overtuigingen. Een mooi voorbeeld daarvan is te zien in de documentaire ‘no more boys and girls’ waar ik al eerder over schreef. Daarin zie je hoe op een school die gender gelijkheid hoog in het vaandel stond, leerlingen toch een andere boodschap meekrijgen door kleine en onbewuste oude gewoontes.
In Nederland hebben de lesmethodes grote invloed op de dagelijkse praktijk. Docenten volgen meer dan in andere landen de didactiek van het boek. De methode is een vertaling en interpretatie van een didactische theorie. Ook hier is er een verschil tussen de theorie en die vertaling naar de praktijk.
Voorbeelden van die verschillen zijn het ‘dubbel didactisch spoor’ uit het onderzoek van Irene van Stiphout en ‘verkokering’ uit mijn eigen onderzoek.
De consequentie is dat het onverantwoord is om traditionele didactiek of RME (theorie van realistisch reken- en wiskundeonderwijs) séc te beoordelen op basis van de lesmethodes, die zeggen zich op een theorie te baseren.
Een tweede aspect dat het lastig maakt om uit resultaten in de praktijk directe conclusies te trekken over de theorie als geheel, is dat het moeilijk is om alle invloeden op het leerproces te controleren en isoleren.
Wat wél kan is analyse van de praktijk. Het herkennen van sterke en zwakke punten in de uitvoering geeft ons waardevolle informatie over de wetenschappelijke theorie én de vertaling daarvan naar het onderwijs.