“De afgelopen tijd wordt er in de media weer fel geschreven over de kwaliteit van het rekenonderwijs.”
Met deze woorden begon ik mijn serie blogs onder de titel ‘rekendiscussie 2.0’. De afgelopen weken besteedde ik in 12 blogs aandacht aan de achtergronden van die discussie.
Foto door Evan Kirby op Unsplash
Onderwijs is belangrijk voor onze samenleving, we hebben er allemaal mee te maken. Goed onderwijs draagt bij aan onze democratie en ook welvaart. Onze maatschappij verandert en we ontwikkelen nieuwe inzichten in leerprocessen en persoonsontwikkeling. Er gebeuren ontzettend goede dingen in het onderwijs, maar uiteraard is er ook ruimte voor verbetering. Dat alles vraagt om een goede, constante en vooral constructieve en uitgebalanceerde dialoog over waar we heen willen, wat we willen aanpassen of wat beter kan.
Als het specifiek gaat om reken-wiskundeonderwijs of wiskundeonderwijs dan zou het wat mij betreft goed zijn om een aantal stappen te zetten om de dialoog constructiever te maken. Dat begint met het spreken van een gezamenlijke taal. In het debat tot nu toe is een term als ‘context‘ bijvoorbeeld een heel eigen leven gaan leiden, waardoor er constant langs elkaar gepraat wordt en vele misverstanden zijn ontstaan.
Als je het huidige debat verder analyseert dan valt de invloed van de verschillende achtergronden van deelnemers op. Deze achtergronden hebben bijvoorbeeld invloed op het idee wat de kern van rekenen of wiskunde is, maar ook op ideeën over wat goed onderwijs is en wat een leeromgeving effectief maakt. We zijn ge-encultureerd. Door onze opvoeding, onze eigen schoolcarrière, ons vakgebied, onze sociale omgeving. Van de overtuigingen die we daaruit mee hebben gekregen zijn we ons vaak niet eens bewust. We kunnen elkaar weer vinden door het over die overtuigingen te hebben, ons er bewust van te worden én die overtuigingen uit te dagen. Daarmee scherpen we onze eigen en elkaars opinie en daar kan het onderwijs alleen maar beter van worden.
Kijk je vanuit die bewustwording over zulke overtuigingen in meer detail naar het debat dan wordt zichtbaar dat er van verschillende doelen voor het onderwijs uitgegaan wordt. Ook op deze manier wordt er langs elkaar heen gepraat. Het is alsof je discussieert over wat je nodig hebt op reis, daar zelfs allerlei bewijs voor aandraagt, zonder door te hebben dat de een naar de Noordpool wil gaan en dan ander naar de Sahara. Om elkaar beter te verstaan loont het dan ook de moeite om concreet te worden, om uit te werken wat dat dan bijvoorbeeld betekent om de basisvaardigheden te beheersen.
Pas als we het over dezelfde doelen hebben, heeft het zin om het te gaan hebben over het hoe. Wetenschap kan hiervoor veel input leveren, maar er past hier ook een zekere bescheidenheid. Het onderwijsveld is zo complex en de processen zo langlopend dat het niet mogelijk is over dat totaal met zekerheid iets te kunnen zeggen. Studies kunnen ons hooguit inzichten in deelprocessen geven en het is goed om ons te realiseren dat in zo’n complex proces niet alles wat we belangrijk vinden goed in cijfers te vangen is. We hebben daarom zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies nodig. Beide dragen bij aan het ontwikkelen van die inzichten. En juist dat echt begrijpen is belangrijk. Vanuit begrip kun je namelijk inspelen op de nieuwe situaties die zich elke dag weer voordoen, vanuit begrip kun je de verschillende belangen in de didactische en pedagogische keuzes die je maakt, afwegen.
Dit laat ook zien dat we voorzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies over complete onderwijs filosofieën op basis van wat er in de dagelijkse praktijk gebeurt. De praktijk is weerbarstig en effecten zijn niet zomaar 1-op-1 terug te voeren naar de theorie als geheel. Ook hier is het vooral zinvol om te proberen te begrijpen hoe theorie en praktijk op kleine onderdelen met elkaar samenhangen.
Als we deze stappen kunnen zetten, dan zal dat het onderwijsdebat constructiever maken. De toekomst van ons rekenonderwijs is belangrijk. Wiskunde en dus ook rekenen heeft de afgelopen decennia een andere rol in onze samenleving gekregen. Digitalisering zorgt ervoor dat computers een deel van onze wiskundige activiteit overnemen, maar ook dat we in aanraking komen met meer geavanceerde wiskunde. Dat vraagt iets van onze beheersing. Bovendien leven we in een tijdperk waar informatie of data een steeds grotere rol speelt. Om daar verstandig mee om te gaan is ook een goede beheersing van de wiskundige basis nodig. Een belangrijke dialoog dus die we met een brede afspiegeling van onderwijsexperts en belanghebbenden moeten voeren. Op congressen voor docenten, in hun vakbladen, op universiteiten en in wetenschappelijke tijdschriften. Maar ook met ouders, leerlingen en vertegenwoordigers uit de maatschappij. In dat laatste heeft de media een rol. Ik realiseer mij dat die taak niet altijd even makkelijk is. Het begint met het belichten van dit onderwerp vanuit diverse kanten door verschillende experts, het waken voor de waarheidsvinding, ook in opiniestukken, en tot slot het duiden van de verschillende standpunten in het grote geheel.
Hoe moeilijk dat soms ook is, laten we in het belang van onze kinderen de rekendiscussie deze constructievere toon geven en daarmee bijdragen aan onderwijs dat ze zo goed mogelijk begeleidt naar hun toekomst.