Het lijkt eenvoudig: wat is het antwoord op bovenstaande som?Toch kunnen dit soort sommen een hele discussie (op internet) teweeg brengen.
Het lijkt allemaal wat flauw. Want bij twijfel of vermoeden van mogelijke miscommunicatie kun je ook gewoon wat extra haakjes zetten. Moeten we leerlingen dan echt dit soort sommen voorleggen?
De volgorde van bewerkingen is een onderdeel van de referentieniveaus maar in de nieuwste syllabus is te lezen dat de kale vorm om dit te testen, zoals bovenstaande som, niet meer van leerlingen in de 2F toets gevraagd zal worden.
Hoewel ik ook vind dat dergelijke sommen kunnen verworden tot een heel flauw spel, vind ik er ook wat voor te zeggen om de volgorde van bewerkingen juist wel met kale sommen te oefenen. De reden daarvoor is de rekenmachine. In de context waarin je rekent weet je zelf heel goed welke bewerkingen je eerst moet doen. Je breit de stappen als het ware aan elkaar en daar is weinig onduidelijkheid over. Als je de hele berekening echter in één keer in je rekenmachine zet, dan moet je wel weten wat je rekenmachine daarmee doet.
De meeste moderne rekenmachines (ook op je telefoon) gebruiken de regels voor de volgorde van bewerkingen:
5 – 6 : 3 x 2 + 7 = 8
Er zijn echter ook nog rekenmachines die het indrukken van een nieuwe operator al een deel van de berekening uitvoeren. Je rekent dan strikt van links naar rechts:
5 – 6 : 3 x 2 + 7 = 6 1/3
En nog steeds kom ik leerlingen (én docenten) tegen die “Meneer van Dale… ” gebruiken. Voor leerlingen is het vaak heel vervelend om te ontdekken dat wat ze geleerd hebben niet blijkt te kloppen. Voor hen is:
5 – 6 : 3 x 2 + 7 = -3
Dit komt niet overeen met wat de rekenmachine voor ze uit zal rekenen.
Kortom, ik ben er voor dat we leerlingen uitleggen wat een rekenmachine precies doet. Dat betekent dat ze ook zelf dat soort berekeningen in simpele vorm moeten kunnen uitrekenen. Maar ik ben er zeker niet voor om de meest ingewikkelde constructies in toetsen te verwerken. Ik ben heel benieuwd naar jullie mening.