Cherry-picking, gedachteloos winkelen of polderen. Geef het een naam. Steeds vaker zie ik de gedachte dat de didactiek ons een gereedschapskist biedt met allerlei instructievormen, lesideeën en uitlegschema’s waarmee je zonder enige regels kunt mix & match-en.
Foto van Jesse Orrico op Unsplash
Het geheel is meer dan de losse onderdelen
Je ziet die gedachte bijvoorbeeld rond de discussie over EDI. Op scholen waar EDI als instructievorm is voorgeschreven door de directie zie ik leraren met typische polderoplossingen komen. Zo geven ze er een eigen draai aan door wel de fases aan te houden, maar een andere volgorde te kiezen. Of door EDI te zien als een van de vormen van instructie die ze afwisselen met meer zelfontdekkende werkvormen.
Dat het niet de bedoeling is om zo tegen EDI aan te kijken leggen ook de ontwikkelaars van EDI¹ uit:
“The term ‘direct instruction’ is a generic term used to describe a teaching approach that focuses on a teacher leading the class directly or actively. Dr. Barak Rosenshine used the term direct instruction in his 1976 teacher effectiveness research … In 2009, Dr. Silvia Ybarra and John Hollingsworth of dataWORKS Educational Research published their own version of direct instruction called Explicit Direct Instruction® (EDI®). This model …”
Een methodiek als EDI is één geheel. Elk element heeft een bepaalde functie. Je kunt niet zomaar de karakteristieke volgorde (‘ik doe het zelf’ – ‘wij doen het samen’ – ‘jullie doen het samen’ – ‘jij doet het zelf ‘) aanpassen. Ga je rommelen in het concept dan kun je niet dezelfde geclaimde (effectieve) resultaten verwachten als van de originele opzet.
Mijn bezwaar tegen dit polderen is dat je een methodiek niet zomaar in elementen uit elkaar kunt denken. Dat je de losse elementen niet als gereedschap kunt zien die hetzelfde bereiken als het geheel. Een ander bezwaar zit hem in wat ik ‘mix & (mis)match’ zou willen noemen.
Onder de oppervlakte
In mijn werk heb ik het vaak over het belang van doelen. Ik bepleit om eerst bij de doelen te beginnen én dan pas te kijken hoe je dat doel het beste kunt bereiken. Dat vraagt om een heel bewuste keuze welk gereedschap je wanneer in wilt zetten. Als je je keuze bijvoorbeeld wilt maken op basis van wetenschappelijk onderzoek, dan is het cruciaal om te controleren wat het uitgangspunt is geweest van het onderzoek, welke meetmethode is gebruikt en wat de resultaten zeggen over het onderwijsdoel dat je zelf hebt.
Er speelt ook nog een andere reden om bedachtzaam te zijn bij het kiezen van je gereedschap uit je didactische gereedschapskist. Die reden is de onderliggende boodschap van je onderwijsontwerp. In mijn vorige blog stipte ik al even aan hoe sterk de onuitgesproken, onderliggende boodschap over normen en waarden kan zijn in design. Iets simpels als de hoogte van een wasbak verraadt bepaalde maatschappelijke waarden. Dat geldt ook voor onderwijs. Maar zelden kijken we op dat niveau naar de dingen die we doen in de les. Het is een blinde vlek die meer aandacht verdient. Zo kan een gewenste verandering in je onderwijs spaak lopen als je het zogenaamde didactisch contract of de social norms² niet aanpast.
Mix & mismatch
Bij het ontwerpen van je onderwijs en het kiezen van je gereedschappen is het dus niet voldoende om alleen op de beoogde inhoudelijke doelen te letten. Er moet ook een consistentie zitten in de normen die verbonden zijn aan de (werk)vormen die je kiest. Als je eerst de boodschap uitstraalt dat het A moet zijn, en je een half uur later daar het tegenovergestelde van overbrengt dan is dat weinig constructief en vooral verwarrend. Dan is het alsof je een milieuactivist in een bontjas ziet lopen of een echte Scrooge gratis eten ziet uitdelen. De social norms moeten passen bij de doelen die je wilt bereiken en onderling consistent zijn. Dat betekent overigens niet dat ze simplistisch gesteld hoeven zijn. Er is alle ruimte voor nuance. Het kan best dat je onderscheid maakt tussen situaties waar fouten maken meer of minder gewenst is.
Hoe besteed je aandacht aan deze laag? Het is soms best lastig om deze onderliggende normen van tevoren te herkennen als je daar nog niet veel mee hebt gewerkt.
Het herkennen van het paradigma dat onder bepaald onderzoek ligt kan je helpen. Zolang je binnen een duidelijke visie op onderwijs blijft zit je meestal goed als het om de consistentie gaat. Bij boeken waar minder sprake is van zo’n eenduidige visie, zoals in Volgens Barton, is het verstandig om voorzichtig te zijn bij het cherrypicken van leuke lesideeën. Ze hoeven immers niet tot een consistent geheel te leiden.
Daarnaast helpt het om te oefenen in het herkennen van dit soort normen en waarden. Daarom zal ik een aantal concrete voorbeelden uitwerken in een aantal nieuwe blogposts (de eerste: Vorm of inhoud?).
Verwijzingen:
¹ Ybarra, S. E. (2014, juli). Explicit Direct Instruction vs Direct Instruction. Whitepaper.
² Gravemeijer, K. (1995). Het belang van social norms en socio-math norms voor realistisch rekenwiskundeonderwijs. Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-wiskundeonderwijs, 14(2), 17-23.
In mijn verwijzingen naar publicatie zoek ik naar vrij toegankelijk werk, zodat je bij het verder lezen over een onderwerp niet gehinderd wordt als je geen toegang tot de grote internationale tijdschriften hebt. Ik probeer daarbij zo dicht mogelijk bij de oorsprong te komen. Waar mogelijk kies ik voor Nederlandstalig artikel of een Nederlandstalige introductie die je verder op weg helpt naar de internationale literatuur.